Tussen Spanje en Oranje; Delfland/Westland in de Tachtigjarige Oorlog

De tachtig jaar oorlog tegen Spanje is een van de meest bestudeerde periodes uit de Nederlandse geschiedenis. De Nijmeegse historicus en auteur Arnout van Cruyningen hield voor het Genootschap Oud-Westland een lezing over deze ook voor het Westland turbulente tijd. Ruim 70 leden van het GOW volgden de lezing via een zoomverbinding. ,,De titel van de lezing klinkt traditioneel en dat past wel bij mij’’, hield Van Cruyningen zijn gehoor voor. Hij maakte zijn belofte waar.

Meteen al in het begin van de oorlog tussen 1569 en 1574 lag het Westland in de vuurlinie. Onze streek werd geteisterd door soldaten in dienst van de landsheer en de watergeuzen. ,,Die deden dingen, die Willem van Oranje nadrukkelijk had verboden’’, zei Van Cruyningen.  Het Huis van Oranje kreeg tijdens de oorlog delen van het Westland in bezit en liet niets na om zijn vorstelijke status te benadrukken. De opstand was echt een complete oorlog maar begon als een defensieve reactie van traditionele edelen tegen het centralistische hof. Later kreeg de strijd meer het karakter van een godsdienstoorlog of meer precies een burgeroorlog tussen de voor- en tegenstanders van de Spaanse koning Philips II.

Soms corrigeerde Van Cruyningen de beeldvorming. Zo zou Philips II nooit zijn ingehuld als Heer der Nederlanden, een niet bestaande titel. In elk van de 17 afzonderlijke Nederlandse gewesten werd afzonderlijk trouw gezworen aan de Spaanse koning. Het boterde al snel niet tussen de vorst en de Nederlandse gewesten. Toen de edelen in 1559 vroegen om terugtrekking van de aanwezige Spaanse troepen, werd Granvelle tot aartsbisschop van Mechelen benoemd. Deze wekte veel weerstand bij adel en landvoogdes en werkte het Calvinisme op deze wijze in de hand maar ook het merendeel van de toen nog katholieken in de Nederlanden sprak zich tegen hem uit. De situatie escaleerde toen Philips II er bij de landvoogdes op aandrong om de ketterij met kracht te bestrijden. De edelen vroegen een jaar later in een smeekschrift om godsdienstvrijheid en de landvoogdes beloofde gematigdheid.

Hagenpreken

Intussen groeide de aanhang van het Calvinisme. In het Westland werden in Monster, Poeldijk, ’s-Gravenzande en Naaldwijk hagenpreken gehouden en een begin gemaakt met de vorming van een calvinistische gemeente. In Vlaanderen begon de beeldenstorm, die daar een spontaan karakter had. In de noordelijke Nederlanden was deze meer beheerst. In De Lier was het pastoor Arend Vos, die zelf een heiligenbeeld in brand stak. Willem van Oranje stond een religievrede voor maar Philips II koos voor streng optreden hoewel de landvoogdes dit overbodig vond. De orde was immers al hersteld en pastoor Arend Vos gearresteerd.

De komst van de hertog van Alva zette het conflict op scherp. Hij liet in Brussel de graven van Egmond en Hoorne executeren en gijzelde de oudste zoon van Willem van Oranje, Flilips Willem door hem naar Spanje te sturen. In het Westland werd ook een onderzoek ingesteld en Cors Steffenszoon uit Naaldwijk geëxecuteerd. Na de slag bij Heiligerlee en een mislukte inval in Brabant werden in Maasland en ’s-Gravenzande Spaanse soldaten gelegerd. De verovering van Den Briel in 1572 blies de opstand, die al aan het uitdoven was nieuw leven in. Den Briel werd een uitvalsbasis en de geuzen slaagden erin om in steden in Holland en Zeeland aan de macht te komen. De geuzen trokken door het Westland en na 1572 trokken de Spanjaarden zich steeds meer terug naar het zuiden. De geuzen kregen vrij spel en de pastoor van Monster werd in Den Briel vermoord als een van de maartelaren van Gorcum.

Frivool onderhoud

In 1575 was het vertrek van de Spanjaarden definitief.  De lezing gaat verder met een aantal bekende jaartalen uit de Nederlandse geschiedenis: de pacificatie van Gent in 1576, de Unie van Utrecht in 1579 en de moord op Willem van Oranje in 1584. Een jaar later wordt Maurits tot stadhouder benoemd door de Staten van Holland en Zeeland. Het militaire talent Maurits verjoeg de Spanjaarden uit Twente en de Achterhoek. Tijdens het twaalfjarig bestand tussen 1609 en 1621 brak een theologisch en kerkelijk geschil uit waarin ook de dominee van Monster stelling nam. Deze ondertekende eerst de vrijzinnige opvatting van de remonstranten maar na de synode de orthodoxe Dortse leerregels. Niettemin kon hij 1620 het veld ruimen na een ‘frivool onderhoud’ met de vrouw van de schout, die dit gesprek naar buiten bracht. De dominee verhuisde naar zijn nieuwe standplaats Wassenaar.     

Na de dood van Maurits in 1625 werd zijn halfbroer Frederik Hendrik de nieuwe stadhouder. Hij was gehuwd met Amalia van Solms en het huwelijk werd gezegend met negen kinderen waarvan er vijf de volwassen leeftijd bereikten. De dochters werden uitgehuwelijkt aan Duitse vorsten en zoon Willem II trouwde met de Engelse kroonprinses Mary. Hij streefde naar grandeur en liet het lustslot te Honselersdijk en in Rijswijk Huize Nieuburch bouwen. ,,De zilvervloot van Piet Hein heeft zeker geholpen om de bouw te maken’’, antwoordde van Cruyningen op een vraag. Het einde van de langdurige oorlog kwam naderbij. In 1648 werd in Munster een vrede gesloten, die een einde maakte aan alle vijandelijkheden. De vrede werd gevierd met vuurwerk. Alleen Zeeland wilde doorvechten ‘zolang niet alle Nederlanden waren bevrijd van het juk van de paus van Rome’.

Erfdochters in het Westland in de Middeleeuwen

In de Middeleeuwen was de gemiddelde leeftijd de helft lager dan tegenwoordig. Het gevolg was dat van de 63 ridderlijke geslachten in onze streken er slechts 12 overleefden tot 1470. Als de zonen jong kwamen te overlijden ging de erfopvolging vaak via de vrouwelijke lijn. Professor Jaap van Duijn sprak op 10 december tijdens een webinar over een drietal erfdochters in het Westland. Via deze link is een opname van deze webinar te bekijken.

Van Duijn schetste de ontwikkeling van het Huis van Holland waarvan de graven het vierhonderd jaar van 889 tot 1299 hebben volgehouden. Daarna volgende de huizen van Henegouwen, Beieren, Bourgondië en Habsburg.  Het Westland had zijn eigen adel. Van Duijn besprak een drietal edelen: Unarch van Nadelwich, Johan van Polanen en Wilhelmina van Naaldwijk.

Over Unarch van Nadelwich weten wij weinig behalve dat hij heer is geweest in het gebied van Naaldwijk, waarvan de plaatsnaam al in 1156 bekend was. Ook het ontstaan van de plaatsnaam is in nevelen gehuld. Wel weten wij dat Unarch een zoon en een of twee dochters had. Een van deze dochters trouwde met Dirk I van Voorne. Het huis van Voorne was verwant aan de graven van Holland, waarschijnlijk via een bastaardzoon van een van de graven.

Van Polanen. Een tweede erfdochter was Johanna van Polanen uit Monster. De Van Polanens waren verwant aan de Van Duivenvoordes en eveneens een zijtak van de Van Wassenaars. Het familiewapen Van Polanen is gelijk aan dat van Monster en Voorschoten. Jan I van Polanen (1285-1342) was een halfbroer van Willem van Duivenvoorde. Zijn zoon Jan II (1325-1378) vestigde zich in Brabant en ligt begraven in de Grote Kerk in Breda. Zijn kleindochter Johanna trouwde in 1403 met Engelbrecht van Nassau Dillenburg. Door dit huwelijk komen de titels van heer van Breda, Polanen en Naaldwijk in het huis van Oranje.

De derde erfdochter is Wilhelmina van Naaldwijk. De dochter uit haar huwelijk met Jan III van Montfort zorgde voor een huwelijksband met de Arenbergs. Het is Karel Arenberg die het slot Honselersdijk met alle toebehoren in 1612 verkocht aan stadhouder Frederik Hendrik. De prijs bedroeg 360.000 gulden, een kapitaal voor die tijd. Het Westland kleurde steeds meer Oranje. In 1638 verkochten de Staten van Holland ’s-Gravenzande en Zandambacht voor 27.843 gulden aan de prins.

Bezetter gebruikte de burgemeester als bedrijfsleider

De lezing van Professor Peter Romijn over ‘burgemeester in oorlogstijd’ zou afgelopen april de viering van 75-jarig jubileum van de bevrijding luister bij zetten. Door de corona-maatregelen van de regering werd de lezing echter twee keer verzet. Uiteindelijk sprak Romijn op 8 december 2020 via een webinar de leden van Oud-Westland en andere geïnteresseerden toe.

,,De burgemeester is in normale tijden een schakel tussen het lokaal en nationaal bestuur’’, zei Romijn. ,,In bezettingstijd werd hij nog meer een schakel. Omdat de gemeenteraad door de bezetter was afgeschaft, werd de burgemeester een bedrijfsleider. Het bestuur veranderde in een dwangorganisatie, waarbij de burgemeester de taak kreeg van uitvoerder van maatregelen van de bezetter en tegelijk belangbehartiger van de burgerij. Dat bracht de burgemeester in een moeilijke positie.’’

Romijn onderscheidde drie fases: aanvankelijk was er een beleid van geleidelijke aanpassing, dat in augustus 1941 veranderde in nazificatie. Vanaf voorjaar 1944 tot de bevrijding had er een verregaande militarisering van het bestuur plaats. Vanuit de rijksoverheid pleitte de hoogste ambtenaar van het ministerie van binnenlandse zaken, Karel Frederiks ervoor dat burgemeesters zoveel mogelijk aanbleven omdat vervanging door een NSB’er erger zou zijn. Toen een burgemeester Frederiks benaderde en hem vroeg hoe te handelen inzake de Jodenvervolging, luidde het antwoord: ‘daar is helaas niets aan te doen’.

Tussentijds was er ruimte om vragen te stellen zoals: zijn er burgemeesters opgestapt? Het antwoord van Romijn luidde dat een derde van alle burgemeesters is vervangen door een NSB’er. Doorgaans gingen de grotere plaatsen naar NSB’ers of werd een burgemeester vervangen die aversie opwekte bij de Duitsers. Een voorbeeld van collectief opstappen zijn de 35 Limburgse burgemeesters, die in 1941 stopten omdat de NSB’-commissaris van de Koningin De Marchant et d’Asembourg medewerking aan de nazificatie van hen eiste.  De katholieke kerk zorgde voor een sociaal vangnet voor deze burgemeesters, die brodeloos waren geworden.

Romijn benadrukte dat de meeste uiteenlopende types NSB-burgemeester werden. Enkele categorieën waren echter oververtegenwoordigd: bestuurders afkomstig uit de agrarische sector, oud indiëgangers, vertrouwd met conservatieve, autoritaire en racistische opvattingen en ambitieuze personen. ,,Zij dachten hun functie te legitimeren met goede bedoelingen en beriepen zich op het christelijk geloof’’, zei Romijn. ,,Het zat hen dwars dat de kerken het nationaal socialisme afwezen. Zij kregen van de bezetter weinig ruimte voor goed bestuur.’’

Na de oorlog volgden de zuivering en strafvervolging door de Bijzondere rechtspleging. Uitgangspunt was de vervanging van ‘foute’ burgemeesters door patriottische mensen. Topambtenaar Frederiks kreeg ongevraagd eervol ontslag. ,,Veel burgemeesters zijn aan de kant gezet’’, zei Romijn. ,,Later werd de benadering milder en stond de vraag centraal: is deze burgemeester competent om een rol te spelen in de wederopbouw?’’.

Veel burgemeester gebruikten hun keuze voor ‘het geringste kwaad’ als verontschuldiging.  Zij hadden gehandeld om erger te voorkomen en konden daarmee ver komen. Oud-burgemeester Schokking van ‘s-Gravenzande was in Hazerwoude betrokken bij de arrestatie van een Joods gezin maar kon na de oorlog toch burgemeester van Den Haag worden. ,,Pas toen er veel later onrust in de pers ontstond, moest Schokking zijn functie opgeven.’’

Burgemeesters hebben verschillend gereageerd op dilemma’s waarmee zij werden geconfronteerd. Romijn gaf vier voorbeelden van burgemeesters van antirevolutionaire huize. Burgemeester Bouma van Emmen stapte in 1941 over naar de NSB, Burgemeester Colijn van Alphen aan den Rijn, een broer van de minister-president was slap en toegeeflijk. Burgemeester Boot van Terborg en Wisch in de Achterhoek deed zijn best om van zijn functie gebruik te maken om mensen te helpen en burgemeester Bruins Slot van het Groningse Adorp maakte een eigen afweging. ,,Hij nam vanaf het begin een principieel standpunt in en schreef zijn ontslagbrief.  Topambtenaar Frederiks legde deze echter in een bureaulade. Bruins Slot is vervolgens ondergedoken en leider van de verzetskrant Trouw geworden.’’

Leo van den Ende winnaar Oud Westlandprijs 2020

Leo van den Ende is de winnaar geworden van de Oud Westlandprijs 2020. Vanwege de Corona-maatregelen was het onmogelijk een bijeenkomst te organiseren. Daarom werd de prijs op woensdag 25 november tijdens een webinar symbolisch overhandigd. Via deze link is een opname van deze webinar te bekijken.

De voorzitter van de jury dr. Adri van Vliet hield tijdens het webinar een toespraak over de betekenis van het werk van drs. Leo van den Ende. Hij maakte duidelijk dat Van den Ende de prijs heeft gekregen voor de breedte van zijn historisch werk. Hij heeft zich ingezet voor het behoud van bekende Monsterse monumenten zoals de Gereformeerde Kerk, de grafkelder Herckenrath en diverse druivenmuren. Ook heeft hij meegewerkt om archeologische vondsten veilig te stellen.

Sinds 1989 is Leo lid en voorzitter van de redactiecommissie van het Historisch Jaarboek Westland. Als bestuurder is hij actief in het Westlands Museum, het Westlands kunstmuseum en de historische vereniging Monster-Ter Heijde. Hij heeft diverse publicaties op zijn naam staan onder andere over Geerbron en de familie Herckenrath. Onlangs gaf hij eigen beheer de brieven aan Theresia Allebé uit, een telg uit de familie, die in de 19de eeuw Geerbron bewoonde.

Zijn werk kenmerkt zich door uitstekend bronnenonderzoek. Met zijn talrijke populair wetenschappelijke publicaties bereikt hij een breed publiek. De jury koos voor Leo van den Ende uit twaalf voordrachten. In eerste instantie werden uit deze voordrachten unaniem een drietal kandidaten genomineerd. In alfabetische volgorde zijn dit: Jan Willem van den Beukel, Leo van den Ende en Gré Ruigrok

Vervolgens hield de prijswinnaar een korte voordracht over de bewoners van buitenplaats Geerbron. Hij sprak in het bijzonder over luitenant-generaal Antony Pieterson (1658-1722). Deze is begraven in de Nederlands Hervormde Kerk in Monster waar zijn grafmonument nog steeds een prominente plaats inneemt. Na diverse eigenaren in de 18de eeuw kwam de buitenplaats in 1801 in handen van de arts en baljuw Gerard Herckenrath. Deze was afkomstig uit Venlo en had in Duisburg medicijnen gestudeerd.

Herckenrath was gehuwd met Alida Millius uit Amsterdam, die familie was van pastoor Gunst van Poeldijk. Vermoedelijk is de familie Herckenrath door deze connectie in het Westland beland. Na het overlijden van Gerard bleef zijn vrouw op Geerbron achter met zeven kinderen. De oudste, Maria trouwde met de Amsterdamse makelaar in granen Jacobus Allebé, de vader van Theresia, en zoon Leon emigreerde naar de Verenigde Staten waar hij zijn vrouw Juliette tegenkwam.

Lezing “Hoveniers van Oranje”

In de 17de eeuw streefden de prinsen van Oranje in de pasvormde republiek der zeven provinciën naar aanzien en prestige. Dat kwam onder andere tot uiting in de aanleg van goed onderhouden tuinen bij hun paleizen en buitenverblijven. Historica Lenneke Berkhout promoveerde vorig jaar aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift “Hoveniers van Oranje’. Zij sprak op 11 november via een webinar voor de leden van het Genootschap Oud Westland. 

De lezing was toegespitst op het paleis Noordeinde, huis ter Nieuburch in Rijswijk, huis Ten Bosch en huis te Honselaarsdijk. Al deze paleizen kwamen in de 17de eeuw in handen van stadhouder Fredrik Hendrik, zoon van Willem en Oranje en Louise de Coligny. Frederik Hendrik spande zich zeer in om deze paleizen en huizen van fraaie tuinen te voorzien, waarvoor hij de beste hoveniers van Nederland aantrok. Hij wilde van zijn verblijfplaats in Honselersdijk een echt jachtslot maken.

De eerste hoveniers van Honselersdijk waren leden van de uit Voorschoten afkomstige familie van Thooren. Vader Gijsbert werd in 1643 opgevolgd door zijn zoon Antonie. ,,Vermoedelijk was hij niet meer staat om fysiek in de tuin te werken’’, zei Berkhout. ,,Hovenier was een vak dat vaak van vader op zoon werd doorgegeven. De hoveniers werden opgeleid aan Nederlandse en buitenlandse instellingen en kregen bij hun aanstelling een acte. Daarvoor moesten de hoveniers bij de domeinraad een eed afleggen dat zij geen giften hadden betaald om de functie te krijgen. De hoveniers verdienden goed, wel 450 à 800 gulden per jaar. Dat was meer dan het salaris van een predikant’ maar de Oranjes waren niet altijd goed van betalen.’’

Niet alleen het salaris was goed. De hoveniers genoten ook uitstekende secondaire arbeidsvoorwaarden zoals gratis huisvesting en gratis brandstof. Daar kwamen nog vrijstelling van lokale belastingen bij en gratis kleding in de vorm van een livrei, een fraaie mantel. De functie had maatschappelijk aanzien hetgeen tot uiting kwam in het bekleden van plaatselijke functies zoals schepen. Het uitvoerend, zware werk in de tuinen lieten de hoveniers over aan loonwerkers. Het telen van groenten was nog belangrijker dan het onderhouden van een siertuin. Uitgangspunt was dat de tuinen zoveel produceerden dat het niet nodig was om groente en fruit op de markt te kopen. Een gevulde tafel met zeldzame groenten en fruit droeg bij aan het prestige van de Oranjes.

De stadhouders schuwden niet om kennis uit het buitenland te halen. De Franse tuinontwerper André Mollet werd aangetrokken om parterres aan te leggen. Hij hield zich bezig met het uitzetten van patronen op de grond en het scheren van de bomen en hagen. Antonie van Thooren leerde van hem het vak waardoor hij vele jaren zelf  tuinen kon aanleggen, die zich kenmerkten door hoge hagen en pyramides. De hagen werden door middel van een stellage onderhouden. Om planten uit warme landen zoals sinaasappels te laten overwinteren werd een oranjerie aangelegd. Boswachters en faisantiers zorgden dat er altijd voldoende gevogelte was zowel voor de sier als voor op tafel.