Opgravingen geven nieuw licht op Romeins Voorburg

In het begin van de jaartelling kwamen de Romeinen naar ons land. De noordgrens van het Romeinse rijk liep vanaf Katwijk langs de Oude Rijn naar Nijmegen. Op deze grens, limes geheten (wat recent tot Unesco erfgoed is verklaard), en ten zuiden daarvan lagen militaire versterkingen. Over een van deze versterkingen Forum Hadriani, het huidige Voorburg, hield archeoloog Joanneke van den Engel op 6 april een lezing voor het Genootschap Oud Westland.

Van den Engel studeerde in Leiden af op een scriptie over de geschiedenis van de opgravingen in Voorburg. Aan deze opgravingen zijn de namen verbonden van enkele grootheden in de Nederlandse archeologie zoals Caspar Reuvens en Jan Holwerda. Voordat Reuvens begin 19de eeuw onderzoek ging doen in Voorburg, waren daar rond 1500 al Romeinse voorwerpen gevonden. Bij de afgraving van strandwallen voor de bouw van landhuizen troffen de bouwers zaken aan als stenen met inscripties, munten, een kettinkje met smaragden en stukjes mozaïek.

Bronzen standbeeld

Een van de meest bijzondere vondsten in 1771 was de hand van een bronzen standbeeld. Deze hand werd later nog gebruikt als model bij het gieten van een standbeeld voor tsaar Peter de Grote in Sint Petersburg. De eerste vondsten werden bij toeval gedaan maar na de aankoop van het landgoed Arentsburgh door Reuvens kregen de opgravingen vanaf 1827 een meer systematisch karakter. Reuvens trok er een bedrag van 5000 gulden per jaar voor uit.

Na de vroege dood van Reuvens in 1835 ging de bekende archeoloog Jan Holverda in de periode 1909-1915 weer aan de slag. Hij vond in de grond de resten van houtbouw en een grote muur. Hij dacht in eerste instantie geen Romeinse stad maar een vlootbasis te hebben opgegraven vanwege de vondst van zegels met het opschrift classis Germania. Dat beeld veranderde weer toen in de jaren zestig de Nijmeegse hoogleraar archeologie, Jules Bogaers de spade in de grond zette. Zijn medewerkers vonden een steen met in het Latijn de vermelding van een gemeenteraadslid. Er volgde een herinterpretatie. Forum Hadriani had zich na de stichting ontwikkeld tot een Romeinse stad met stadsrechten.

Corbulo

Opgravingen op het terrein van doveninstituut Effatha leidden in 2008 tot de vondst van resten van een haven voor platbodems. Op de bodem van deze haven zijn talloze vondsten gedaan. Het nieuwe beeld is dat de Romeins veldheer Corbulo in de eerste eeuw opdracht gaf om een gracht te graven. Vanwege de staat van de wegen was het vervoer per schip immers veel gemakkelijker. Dat vervoer van de Maas startend in de omgeving van Naaldwijk naar de omgeving van Katwijk was ook veiliger over een gracht dan over zee.

Het gangbare beeld is nu dat de Cananefaten, een bevriende stam van de Romeinen zich rond 50 na chr. In Voorburg vestigde. In 121 bezocht keizer Hadrianus Voorburg en besloot een stad te stichten, Forum Hadriani.  Voorburg was de tweede Romeinse stad in Nederland na het veel grotere Nijmegen.  In 151 kreeg Forum Hadriani stadsrechten en de naam Municipium Aelium Cananefatium. In de derde eeuw begon het verval en in het begin van de vierde eeuw bracht het einde van de bewoning.

De getoonde reconstructie van de stad was indrukwekkend. De Romeinse tijd leeft voort in de bodemvondsten. Archeologen hebben deel van de oude Fossa Corbulonis opgegraven in de wijk Rietgors nabij de Vliet. De gracht lag niet precies op dezelfde plek dan de huidige Vliet maar niet ver er vandaan. De begraafplaats voor de urnengraven buiten de stad is nog niet gebonden. Wel werd al tweehonderd jaar geleden door Reuvens het graf van een meisje gevonden. De schedel van het meisje heeft een gezichtsreconstructie ondergaan zodat wij nu een beeld hebben van ‘Gera van Voorburg’.

Archeobotaniste Laura Kooistra: “Onze voorouders waren niet aan het bier”

Wat aten en dronken onze voorouders? Wij leerden vroeger op school dat de Germanen bier dronken en dobbelden, zelfs om hun vrouwen. Biologe en archeobotaniste dr. Laura Kooistra sprak tijdens een lezing voor het Genootschap Oud Westland niet over het dobbelen maar relativeerde het bierdrinken. ,,Dat bierdrinken vroeger in plaats van water kan helemaal niet want bier bevat alcohol en daardoor droogt het lichaam uit’’, zei Kooistra.

De titel van de lezing luidde: ‘Van oerrund tot kardoen. Verhalen achter maaltijden uit ons verleden’.  ,,Ik kan eindeloos vertellen over voedsel’’, zei Kooistra. Samen met andere experts schreef zij een boek over voeding vanaf de vroegste tijden tot het begin van het stedelijk leven in de dertiende eeuw. Bij het oerrund kunnen wij ons een voorstelling maken maar de groente kardoen is veel minder bekend.

Kooistra gaf uitleg aan de hand van een schilderij uit 1553 van Pieter van Aertsen in museum Booijmans van Beuningen in Rotterdam. De titel van het schilderij luidt: ‘Christus op bezoek bij Maria’. Het is geschilderd in een 16de -eeuwse setting. Op het schilderij is een schaal met kardoen te zien, een zusje van de artisjok en normaal voedsel in de tijd. Het oerrund werd al in het late mesolithicum rond 5000 v. chr. in de tijd van de verzamelaars en jagers gegeten.

Botten

In het dal van de Tjonger in Friesland zijn opgravingen gedaan en resten uit de vroegste tijden aangetroffen. De archeologen vonden tussen de botten van de oerrunderen vuurstenen. Op deze botten zijn minuscule krasjes van vuurstenen gevonden, die werden gebruikt om het vlees van de botten te schrappen.  Die praktijk duidt erop dat de dieren ter plekke zijn geslacht. Alles van het dier werd gebruikt zelfs de onderpoten, waarvan het vloeibare merg werd gedronken.

Het Nederlandse kustgebied waaronder het Westland was aanvankelijk een zandgebied met eiken en berken. Dat veranderde toen de zeespiegel begon te stijgen ten gevolge van het smelten van het landijs. Tijdens de warmere periode migreerden er nieuwe planten naar onze streken, waardoor het kustgebied veranderde in een voedselrijk moeras. De verzamelaars en jagers aten in die tijd volgens de seizoenkalender, die veel variatie vertoonde. Op het menu stonden onder andere koekjes van wortelstukken, vis en ook wild zwijn.

Stew

Dat veranderde rond 5000 voor Chr.  toen de landbouwers op vaste plekken gingen wonen. Aanvankelijk op open plekken in het bos en later in een coulissen-landschap. Het vee kwam op stal te staan en voedsel werd opgeslagen in schuurtjes. Visserij en jacht werden van minder belang. Een voorbeeld van een nederzetting uit deze tijd is Schipluiden. Het voedsel bestond doorgaans uit stew, bereid in stoofpotten. De samenstelling van dit voedsel is onderzocht door aangekoekte resten chemisch te onderzoeken. Daaruit bleek dat deze maaltijden vaak vegetarisch waren.

Met de komst van de Romeinen in Zuid-Nederland veranderden ook de eetgewoonten. Er kwamen moestuinen, waarin groenten werden verbouwd. Brood en wijn maakten hun intocht en het vlees werd op verschillende wijzen bereid bijvoorbeeld door het te roosteren. De elite had eigen eetkamers, waarin het personeel geen toegang had. Het was een nieuwe ontwikkeling. Voorheen werd altijd gezamenlijk gegeten.

Stadsboerderijen

In de middeleeuwen ontstond stedelijk leven. Aanvankelijk werden aan bederf onderhevige producten nog binnen de muren op stadsboerderijen verbouwd. Later verplaatste deze landbouw zich naar de directe omgeving van de stad. Uit andere delen van Nederland en in het buitenland werden houdbare producten aangevoerd. Specerijen, koffie en thee werden op grotere afstanden aangevoerd. Het luxe-vlees werd in een vleeshal verhandeld en de goedkopere delen van het dier daarbuiten op straat.

De rol van de vrouw in de tuin

De rol van de vrouw in de tuin. Deze titel van de lezing van kunsthistorica Anne Mieke Backer voor het Genootschap Oud Westland wekt de indruk dat het over de rol van de vrouw in de Westlandse tuinbouw gaat. Vanaf de 17de eeuw hadden vrouwen echter al een grote rol in de inrichting van de (sier)tuin.

In de gouden eeuw stond het Slot te Honselersdijk bekend als het Hollandse Versailles. Voor de tuininrichting werden de beste architecten ingehuurd maar de vrouw van stadhouder Frederik Hendrik, Amalia van Solms hield zich ook intensief met de tuin bezig. Zij zag hierbij de Engelse koningsdochter Elisabeth I, die was getrouwd met de winterkoning Frederik van de Palts als haar grote voorbeeld.

Frederik van de Palts was een neef van de stadhouders Maurits en Frederik Hendrik. De calvinistische Frederik werd in 1619 door de protestantse Tsjechische edelen gekozen tot koning van Bohemen. Het koningschap duurde maar een winter want Frederik werd snel verjaagd door de katholieke Oostenrijkse keizer. Hij ging daardoor onder de naam de winterkoning de geschiedenis in. Het gevolg was de dertig-jarige oorlog, die met name Duitsland teisterde en pas in 1648 bij de vrede van Munster werd beëindigd. Frederik van de Palts zocht zijn toevlucht bij neef Frederik Hendrik en ging wonen in een voorganger van het paleis aan de Kneuterdijk in Den Haag, dat thans deel uitmaakt van het complex van de Raad van State.

Calvinistische soberheid

Het hof in Den Haag stond bekend om zijn soberheid. De vrouw van de stadhouder, Amalia wilde meer grandeur. Amalia had in de winterkoningin Elisabeth met haar rijke hofleven een geweldig voorbeeld. Zij imiteerde haar niet alleen in kleding, haardracht en portretten, maar ook in de tuinaanleg. De vier dochters van Frederik Hendrik en Amalia kregen een gedegen opleiding en werden gedwongen gearrangeerde huwelijken te sluiten.

De dochters konden hun frustraties uitleven in de met eigen geld gefinancierde aanleg van Hollands classicistische tuinen die allemaal een Oranjenaam kregen: Oranienburg in Brandenburg (nog te bezoeken), Oranienstein in Nassau-Dietz, Oranjewoud in Friesland, Oranienbaum in Anhalt-Dessau (bestaat nog) en Oranienhof in Rheinland-Pfalz. Zij hadden ook grote invloed op de ontwikkeling van de hele omgeving van hun huizen en voerden tal van Hollandse producten en werkwijzen in ter verbetering van het vaak schamele gebied.

In het Westland ziet Backer ook invloed van Amalia van Solms op buitenplaatsen als Torenzicht in Poeldijk en Suydervelt in Wateringen.  Backer verhaalt over de grote invloed van Amalia van Solms op de tuinarchitectuur in Nederland en via haar dochters ook in Duitsland. Die tuinarchitectuur getuigde van een Nederlands calvinistische instelling: een cultuur van beheersing, orde en regelmaat. De verfijnde schaal, de zuinige verhoudingen en het sobere materiaalgebruik bestempelde Backer als uniek in de wereld.

Anonieme vrouwen

Na de pauze werd de rol van anonieme vrouwen in het landschap belicht. Backer liet zien hoe de rol van de vrouw in de tuin vanaf de middeleeuwen tot in de twintigste eeuw van belang bleef voor het functioneren van de maatschappij. De zwaarte van de taak van vrouwen was afhankelijk van de rijkdom van de boer. Vrouwen van landheren konden, hoewel meestal anoniem, aanwijzingen geven voor de aanleg van tuinen terwijl vrouwelijk werkvolk een veel harder bestaan leidde. Bij het overlijden van een tuinbaas kon zijn weduwe soms uit de anonimiteit treden en het beheer van de tuin overnemen.

Vrouwen hadden vaak veel kennis van kruiden voor medicinale doeleinden en zelfs afrodisiaca en gif ook al konden ze meestal niet lezen en schrijven. Het verschil tussen heksen en heiligen was soms flinterdun, meende de spreekster. Vrouwen bleven heel lang anoniem aan het werk en hadden in Nederland geen recht op scholing in de sector. Pas in 1907 met de oprichting van Tuinbouwschool Huis te Lande te Rijswijk, alleen voor meisjes en liefst van de gegoede stand, werd een tuinopleiding mogelijk. Werken in de tuin werd gepromoot als gezond en verheffend. Westlandse vrouwen weten dat natuurlijk al heel lang en hebben vaak al van jongs af aan de handen uit de mouwen moeten steken.

Jaarverslag 2020

Algemene ledenvergaderingen

Op dinsdag 11 februari werd de Algemene Ledenvergadering gehouden. Er waren dit jaar geen bestuurswisselingen. Een belangrijk punt was de voorgenomen statutenwijziging. Omdat tijdens acties van het genootschap was gebleken dat de doelstelling van het genootschap te beperkt kon zijn, is een wijziging door het bestuur voorgesteld. De wijziging kon echter slechts worden goedgekeurd indien tweederde van het aantal leden aanwezig zou zijn om te stemmen. De punten van wijziging werden besproken en bediscussieerd. In een nieuw uit te schrijven ledenvergadering konden ze pas in stemming worden gebracht. Deze extra Algemene Ledenvergadering werd op 4
maart 2020 in het Westlands Museum gehouden.
Daar werd de statutenwijziging opnieuw besproken en nu met unanieme instemming aangenomen.
De notulen van beide Algemene Ledenvergaderingen zijn te lezen op de website onder Bestuur.

Erfgoedbescherming

Het GOW heeft afgelopen jaar veel aandacht besteed aan erfgoedbescherming volgend op de statutenwijziging die in de ALV is goedgekeurd. Hiertoe is met een groot aantal historische verenigingen, het Westlands Museum, het Atlantikwall museum en Stichting Monumentaal Westland de werkgroep Erfgoedbescherming Westland opgezet, waarbij het genootschap de voorzittersrol en het penvoerderschap op zich neemt. Doel is om de inspanning op dit terrein te bundelen.
In augustus 2020 is een reactie naar de gemeente Westland gestuurd met betrekking tot het bouwplan De Harmonie. Kern ervan is dat het bouwplan te massaal is in verhouding tot het tegenovergelegen rijksmonument Huize Bijdorp. De gemeente heeft in 2020 nog geen antwoord gegeven.
Ook is bezwaar gemaakt tegen een door de gemeente Westland op 23-6-2020 verleende omgevingsvergunning voor de ruiming van de RK begraafplaats aan de Dijkweg in Naaldwijk. Het college van B en W heeft nog niet beslist op het bezwaarschrift in afwachting van de uitkomst van een aanwijzingsprocedure van de begraafplaats tot gemeentelijk monument. De aanvragers, de Bond Heemschut, het Cuypersgenootschap en het GOW hebben de gelegenheid gekregen om de waarde door middel van een funerair-historisch en kunsthistorisch rapport aan te tonen.
De werkgroep Erfgoedbescherming Westland heeft inbreng geleverd op de omgevingsvisie Westland, die onder andere uitgaat van verdichting en hoogbouw in de kernen. Dit heeft geresulteerd in de toevoeging: ‘wij houden rekening met historische dorpsgezichten en gaan vroegtijdig in overleg met de historische verenigingen’. Een vergadering met wethouder Piet Vreugdenhil, Gustaaf van Gaalen, Jan Maat en Frank de Klerk heeft geleid tot de instelling van een halfjaarlijks overleg om tot snellere actie te kunnen komen en erfgoed in het Westland beter te beschermen.

Lezingen

Dinsdag 11 februari hielden drs. Tim de Ridder en Roosje Peeters MA een lezing in zaal De Hoeksteen in Maasdijk. Onderwerp was ‘Grafelijke hoven in Holland’. De Ridder sprak over de ontwikkelingen in de kustregio van Nederland in de periode 900-1300.
Archeologisch onderzoek en spitten in historische bronnen heeft veel kennis opgeleverd. Holland bestond aanvankelijk uit verschillende kerngewesten en het was niet scherp begrensd. Van de negende t/m de elfde eeuw was de invloed van de Vikingen heel groot. In 885 kwam Gerulf, stamvader van het Hollandse gravenhuis, aan de macht. De graven bouwden ringwalburchten als bescherming tegen de Vikingen (Middelburg, Den Burg op Texel, Rijnsburg, enz). Daarnaast kwamen er dingplaatsen waar recht werd gesproken en grafelijke hoven van waaruit werd bestuurd. Alkmaar en Haarlem, Rijnsburg en Vlaardingen waren plaatsen waar de graaf zelf kwam voor belastingheffing.
De term Holland is pas in gebruik aan het eind van de elfde eeuw, in 1101 aangeduid als graafschap.
Eerder was er wel sprake van koningsgoed Maasland, dat Maasland, Schipluiden en De Lier omvatte en in 985 aan graaf Dirk II was geschonken door koning Otto III. Hierna begon de ontginning van het moerasachtige gebied. Het tol heffen van Dirk III leidde tot een treffen met de keizer en Dirks verrassende overwinning gaf hem meer zeggenschap over het graafschap. Vlaardingen werd belangrijker, had een hof en kreeg zelfs een eigen munt. Inklinking van de veenlaag maakte aanleg van dijken noodzakelijk. Rond 1170 werd de Maasdijk aangelegd. In de dertiende eeuw groeiden de steden. Immigratie was ook toen al aan de orde bleek uit isotopenonderzoek aan opgegraven skeletten. Vlaardingen had in 1246 een jaarmarkt en net als Leiden en Dordrecht eigen stadsrechten.
Mogelijk waren er in Zuid-Holland grafelijke hoven in Leiden, Den Haag, Delft, Gouda, Vlaardingen, Dordrecht, Valkenburg, Pijnacker, ’s-Gravenzande, Wassenaar, Wateringen, Rodenrijs en Overschie. Onderzoek is nodig, besluit Tim de Ridder zijn lezing.

Roosje Peeters vertelde hierna over haar promotieonderzoek naar Hoven in Holland. Ze heeft koningsoorkonden uit 889, 922, 969 en 985 bestudeerd waaruit blijkt dat graven bezittingen ontvingen. In 985 kreeg graaf Dirk II alle land in bezit tussen de rivieren de IJssel en de Lier. Roosje gaf aan dat een hof niet een kasteel hoefde te zijn, maar meer een centrum van exploitatie van een domein. In het Goederenregister van de kerk van Utrecht uit 900 komen landerijen voor uit Maasland, De Lier, Honselersdijk en Monster, die als erfenis zijn overgedragen. In andere documenten worden grondeigenaren genoemd als Van Naaldwijk, Uter Lyere en Van de Wateringe.
Deze eigenaren bezaten veel bezittingen tussen Poeldijk en Vlaardingen. In HISGIS (Historisch Geografisch Informatiesysteem) kan informatie worden gevonden over kadastrale gegevens vanaf 1811. Op de vraag of er hoven waren in het Westland kon mevrouw Peeters duidelijk zijn. In het werk van De Monté ver Loren vond zij dat in 1375 werd verhaald over ‘dat oude hof’ van Albrecht van Wateringen. Al in de tiende eeuw was er bewoning rondom Wateringen en in Monster, maar of er een hof was? Gebieden in De Lier en Zouteveen werden door Floris, graaf van Holland, in 1282 voor eeuwig gegeven aan Jan Persijn. In Maasland verpachtte graaf Floris V in 1272 grond, ‘hoflant’ genoemd. In Loosduinen werd in 1186 een grafelijk huwelijk gesloten aan een hof. In de kaartboeken van de Cisterciënzer vrouwenabdij Leeuwenhorst bij Noordwijk en de Benedictijner abdij in Egmond worden bezittingen in Westland genoemd. Er zal nog verder onderzoek volgen, ook in het Westland!
Roosje Peeters besluit met het verzoek om kennis met haar te delen.
Er waren 125 bezoekers waarvan 11 niet-leden.

Woensdag 11 november vond de webinarlezing ‘Hoveniers van Oranje‘ door dr. Lenneke Berkhout plaats.
In de zeventiende eeuw streefden de prinsen van Oranje in de pasgevormde Republiek der Zeven Provinciën naar aanzien en prestige. Dat kwam ook tot uiting in de aanleg van goed onderhouden tuinen bij hun paleizen en buitenverblijven. Historica Lenneke Berkhout promoveerde in augustus aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift “Hoveniers van Oranje”.
De lezing was toegespitst op het paleis Noordeinde, huis ter Nieuburch in Rijswijk, huis Ten Bosch en Huis Honselaarsdijk. Al deze paleizen kwamen in de zeventiende eeuw in handen van stadhouder Frederik Hendrik, zoon van Willem van Oranje en Louise de Coligny. Frederik Hendrik en later ook zijn kleinzoon Willem III hebben deze paleizen en huizen van fraaie tuinen voorzien, waarvoor zij de beste hoveniers aantrokken. Aanvankelijk waren dit alleen mensen uit de Republiek en de functie ging over van vader op zoon. Zo was vanaf 1622 Gijsbrecht Antonisz van Tooren hovenier van Honselaarsdijk en volgde zijn zoon Anthonie hem op. Bij diens overlijden in 1662 kreeg zijn weduwe de supervisie totdat ze in 1670 vertrok naar het H. Geesthofje in Naaldwijk. Van de familie Verbrugge werkten Cornelis, Jacob en Blasius voor Frederik Hendrik in Honselaarsdijk.
Vanaf 1670 zou het ambt niet meer overgaan van vader op zoon, maar Willem III stelde hoveniers aan op grond van hun persoonlijke kwaliteiten. Concurrentie met Lodewijk XIV, de Zonnekoning, was hiervoor een belangrijke drijfveer. Namen als Jan van der Groen, Jan Padec en Charles de Buisson komen dan in beeld. De laatste kwam uit Frankrijk en introduceerde de techniek van het snoeien van dwergboompjes.
Van de hoveniers van Oranje is veel bekend uit documenten van de Domeinraad. Een hovenier kreeg een aanstellingsakte met instructies. Hij moest een eed afleggen voor de Domeinraad in Den Haag en ‘getrouwheyd en suyveringhe’ zweren. De Oranjes waren goed van betalen. In plaats van de gebruikelijke 250 Carolusguldens betaalden ze er wel 450-800. Hoveniers kregen naast hun jaarloon gratis huisvesting, turf en hout, een rode livrei en vrijstelling van plaatselijke belastingen. Een hovenier had bovendien een goede maatschappelijke positie. Dikwijls werd het ambt gecombineerd met bestuurlijke functies als schepen en gerechtsbode.
Voor de werkzaamheden waren knechten en dagloners nodig. Er waren indrukwekkende parterres, boomgaarden, maar ook moestuinen. Vanaf 1635 mochten geen groenten, kruiden en fruit meer op de markt worden gekocht. Alles voor het hof moest uit de moestuinen komen. Het gebruik van broeibakken voor snellere groei gaf prestige. Honselaarsdijk kreeg in 1680 ook een oranjerie met oranjeboompjes uit Genua en exotische planten via de VOC. Bijzondere taken waren er voor de fontenier-grottier: fonteinen aan de gang houden, de faisantier (pluimveegraaf) en de boswachters en opzichters van het wild.
Dat Honselaarsdijk ‘het Versailles van het noorden’ werd genoemd had niet alleen te maken met de grote schilderijenverzameling van de Oranjes, maar zeker ook met de indrukwekkende tuinen waar veel nieuwe technieken werden geïntroduceerd en internationale kennis werd toegepast door kundige hoveniers.
Van 70 mailadressen is bekend dat werd ingelogd.

Dinsdag 8 december vond de webinarlezing ‘Burgemeester in oorlogstijd‘, door prof. dr. Peter Romijn plaats.
Deze lezing werd enkele malen uitgesteld vanwege coronaperikelen. Bij het webinar voor leden en belangstellenden hebben 52 mailadressen ingelogd.
‘De burgemeester is in normale tijden een schakel tussen het lokaal en nationaal bestuur’, zei Romijn. Het bestuur veranderde in een dwangorganisatie, waarbij de burgemeester uitvoerder van maatregelen van de bezetter werd en tegelijk belangbehartiger was van de burgerij.
Romijn onderscheidde drie fases. Aanvankelijk was er een beleid van geleidelijke aanpassing, dat in augustus 1941 veranderde in nazificatie. Vanaf voorjaar 1944 tot de bevrijding had een verregaande militarisering van het bestuur plaats. Vanuit de rijksoverheid pleitte de hoogste ambtenaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Karel Frederiks, voor aanblijven omdat vervanging door een NSB’er erger zou zijn. Toen een burgemeester Frederiks vroeg hoe te handelen inzake de Jodenvervolging, luidde het antwoord: ‘Daar is helaas niets aan te doen’.
Op de vraag “Zijn er burgemeesters opgestapt?” antwoordde Romijn dat een derde van alle burgemeesters is vervangen door een NSB’er. Doorgaans gingen de grotere plaatsen naar NSB’ers.
Een voorbeeld van collectief opstappen was de groep van 35 Limburgse burgemeesters, die in 1941 stopten omdat de NSB-commissaris van de Koningin De Marchant et d’Asembourg medewerking aan de nazificatie eiste. De katholieke kerk zorgde voor een sociaal vangnet voor deze burgemeesters.
Romijn benadrukte dat uiteenlopende types NSB-burgemeester werden. Enkele categorieën waren echter oververtegenwoordigd: agrarische bestuurders, oud-Indiëgangers en ambitieuze personen. ‘Zij dachten hun functie te legitimeren met goede bedoelingen en beriepen zich op het christelijk geloof’, zei Romijn.
Na de oorlog volgden zuivering en strafvervolging door de Bijzondere Rechtspleging. Uitgangspunt was de vervanging van ‘foute’ burgemeesters door patriottische mensen. Topambtenaar Frederiks kreeg ongevraagd eervol ontslag. ‘Veel burgemeesters zijn aan de kant gezet’, zei Romijn. Later werd de benadering milder en stond de vraag centraal of deze burgemeester competent was in de wederopbouw.
Veel burgemeesters gebruikten hun keuze voor ‘het geringste kwaad’ als verontschuldiging. Zij hadden gehandeld om erger te voorkomen. Oud-burgemeester Schokking van ‘s-Gravenzande was in Hazerwoude betrokken bij de arrestatie van een Joods gezin maar kon na de oorlog toch burgemeester van Den Haag worden. Pas toen er veel later onrust in de pers ontstond, moest Schokking zijn functie opgeven.
Burgemeesters hebben verschillend gereageerd op dilemma’s waarmee zij werden geconfronteerd. Romijn gaf vier voorbeelden van burgemeesters van antirevolutionairen huize. Bouma van Emmen stapte in 1941 over naar de NSB, Colijn van Alphen aan den Rijn, een broer van de minister-president, was slap en toegeeflijk. Boot van Terborg en Wisch in de Achterhoek deed zijn best om in zijn functie mensen te helpen en Bruins Slot van het Groningse Adorp nam vanaf het begin een principieel standpunt in en schreef zijn ontslagbrief. Topambtenaar Frederiks legde deze echter in een bureaulade. Bruins Slot is vervolgens ondergedoken en leider van de verzetskrant Trouw geworden.

Uitreiking Oud-Westlandprijs 2020

Leo van den Ende is winnaar geworden van de Oud Westlandprijs 2020. Vanwege de coronamaatregelen was het onmogelijk een bijeenkomst te organiseren. Daarom werd de prijs op woensdag 25 november tijdens een webinar symbolisch overhandigd. Op veertig mailadressen werd de uitreiking rechtstreeks gevolgd. Omdat er een opname werd gemaakt, kon men ook later via een link op de website het evenement bekijken.
De voorzitter van de jury dr. Adri van Vliet hield tijdens het webinar een toespraak over de betekenis van het werk van drs. Leo van den Ende. Elders in dit jaarboek vindt u de motivatie van de jury.
Vervolgens hield Van den Ende een korte voordracht over de bewoners van buitenplaats Geerbron. Eerste eigenaar was luitenant-admiraal Antony Pieterson (1658-1722). Deze is begraven in de Nederlands Hervormde Kerk in Monster waar zijn grafmonument nog steeds een prominente plaats inneemt. In 1801 kwam de buitenplaats in handen van de arts en baljuw Gerard Herckenrath. Deze was afkomstig uit Venlo en had in Duisburg medicijnen gestudeerd.
Herckenrath was gehuwd met Alida Millius uit Amsterdam, die familie was van pastoor Gunst van Poeldijk. Vermoedelijk is de familie hierdoor in het Westland beland. Na het overlijden van Gerard bleef zijn vrouw op Geerbron achter met zeven kinderen. De oudste, Maria, trouwde met de Amsterdamse makelaar in granen Jacobus Allebé. Na het overlijden van Maria groeide hun dochter Theresia op bij grootmoeder Alida Milius op Geerbron. Jongste zoon Leon emigreerde naar de Verenigde Staten waar hij zijn vrouw Juliette tegenkwam. De geschiedenis van Leon en Juliette kennen we uit het Boekenweekgeschenk 2020 van Annejet van der Zijl.

Website

In het afgelopen jaar heeft het genootschap de website gemoderniseerd en daaraan een webwinkel toegevoegd voor verkoop van de boeken die onder regie van het genootschap zijn uitgegeven.
De verkoop van de tweede druk van het met de Ithakaprijs bekroonde boek “Buitenplaatsen in het Westland” is daarin aangevangen.

Historisch jaarboek 2020

Op 8 april zou naast een lezing ook het speciale Historisch Jaarboek Westland 2020 worden gepresenteerd. Het jaarboek kwam vroeger in het jaar uit omdat het in zijn geheel gewijd is aan het thema ‘oorlog en bevrijding’. Dit in verband met 75 jaar vrijheid in ons land. Helaas was er de Covid19onvrijheid. Omdat het bestuur toch graag de leden vóór 5 mei het jaarboek wilde aanbieden, werd besloten het te bezorgen. Gelukkig waren er hulpvaardige leden die een handje wilden helpen, waarvoor onze dank.
De redactie bestaat uit Gerda Gunneweg-van Zeijl, Harry Groenewegen, Gustaaf van Gaalen en Leo van den Ende als voorzitter.

Ledenbestand

Op 31 december 2020 bedroeg het aantal leden 590, waaronder twee ereleden. Het ledental is toegenomen met 9 personen ten opzichte van dat van 2019.
32 Personen meldden zich als nieuw lid aan en er waren twaalf opzeggingen.

Daarnaast moesten we door overlijden helaas afscheid nemen van elf leden:

Dhr. J.J. van den Berg, Naaldwijk
Dhr. H. Horlings, Schipluiden
Dhr. H. Breugem, Honselersdijk
Dhr. J. Pol, Naaldwijk
Dhr. J. de Jong, Maasdijk
Dhr. K.H.J. van der Caay, Naaldwijk

Dhr. P. van der Kruk, Nootdorp
Dhr. J. Flikweert, ’s-Gravenzande
Dhr. A. van Duijn, Wassenaar
Dhr. A. Heus, ’s-Gravenzande
Dhr. J.H.M. Zwinkels, Naaldwijk

In het jaarverslag van 2019 ontbreekt bij de overledenen het trouwe lid dhr. A. Vijverberg, Naaldwijk.

Bestuursvergaderingen

Het bestuur heeft negenmaal vergaderd: op 8 januari, 11 maart, 6 mei, 8 juli, 26 augustus, 9 september, 28 september (zoom), 21 oktober (zoom) en 16 november (zoom).
De bestuurssamenstelling is niet gewijzigd:
Jan Maat, voorzitter
Liduin Badoux-Grootscholten, secretaris
Ad Moor, penningmeester
Harry Groenewegen, redactie jaarboek
Frank de Klerk, communicatie en pr, info@oudwestland.nl

Aad Vermeer, ledenadministratie

Social media en website:
Arco Keijzer, websitebeheerder
Michel Kox, websitebouw
Kevin de Kok, social media
Jan Peter Diepersloot, social media en beheerder webwinkel

Boekencommissie:
Martha Vollering, Harry Groenewegen en Frank de Klerk

Eerstelingen van de vrijheid

Den Briel is vooral bekend als eerste stad, die in Nederland door de watergeuzen werd bevrijd van de Spanjaarden. Op 1 april 1572 verloor Alva zijn bril, is een bekend gezegde. De vaderlandse geschiedenis heeft zijn sporen achtergelaten.

Dat bleek op 23 september tijdens de excursie naar Den Briel van het Genootschap Oud Westland. Verdeeld over drie groepen gaven drie enthousiaste gidsen een rondleiding door het oude centrum van de vestingplaats aan de Brielse Maas. ,,De stad wordt omgeven door vijf ravelijnen en een wal met talloze kanonnen’’ vertelde muziekleraar en gids Peter Moree vol vuur bij de doorgang in de wal. ,,Den Briel is tot in de vorige eeuw van militaire betekenis geweest.’’

Libertatis primitiae staat op de gevel van het voormalige stadhuis, thans museum van de tachtig-jarige oorlog. Het is het stadswapen van Den Briel. Letterlijk vertaald betekent deze leuze: eerstelingen van de vrijheid. Daarmee wordt gedoeld op de verovering door de watergeuzen en de bevrijding van de Spaanse koning Philips II.  Deze gebeurtenis wordt nog steeds jaarlijks herdacht op 1 april. Die  avond worden in Den Briel veel ramen bekalkt met geuzenleuzen.

Martelaren

Een keerzijde van de inval van de geuzen was de terechtstelling van de 19 priesters en religieuzen. Zij werden door de geuzen opgehangen in een turfschuur en kregen bekendheid als de Martelaren van Gorcum.  Onder de slachtoffers waren tien paters uit een klooster in Gorcum en een aantal priesters uit de omgeving. Onder andere pastoor Adriaan van Hilvarenbeek en kapelaan Jacob Lacops uit Monster kwamen in Den Briel aan hun einde. De martelaren werden in de vorige eeuw door de paus heilig verklaard.

Aan de andere kant bleven de protestanten in Den Briel de bevrijding herdenken. In 1872 bij het 300 jarig jubileum van de inval van de geuzen, werd een weeshuis voor gereformeerde kinderen opgericht. Het kreeg een grote plaquette met een watergeus met hakbijl en de tekst Pro Patria op de gevel. Een bezoek aan de monumentale Catherijnekerk,  het tehuis voor oude zeelieden en het Arsenaal maakten de excursie compleet.